Zondag 6 februari 2022, 10.00 Maartenskerk, Jong&Oud-dienst
Thema: De Heer heeft mij gezien!

Orgelspel

Welkom en mededelingen

Aansteken van de tafelkaarsen aan de Paaskaars met kaarsenlied Lied 290:

Licht van Pasen, zondagslicht, levensgloed op ons gezicht,
ga ons voor en vuur ons aan om verlicht op weg te gaan.

(allen gaan staan)

Aanvangslied: Lied 42: 1, 2

Evenals een moede hinde
naar het klare water smacht,
schreeuwt mijn ziel om God te vinden,
die ik ademloos verwacht.
Ja, ik zoek zijn aangezicht,
God van leven, God van licht.
Wanneer zal ik Hem weer loven,
juichend staan in zijn voorhoven?

Tranen heb ik onder ’t klagen
tot mijn spijze dag en nacht
als mijn haters honend vragen:
`Waar is God dien gij verwacht?’
Ik gedenk hoe ik vooraan
in de reien op mocht gaan,
om mijn dank Hem op te dragen
in zijn Huis op hoogtijdagen.

Moment van stilte

Groet
v Genade en vrede, u en jullie allemaal,
van God onze Vader en van Jezus Christus de Heer.
a Amen.

Bemoediging
v Onze Hulp is in de Naam van de Heer,
a die hemel en aarde gemaakt heeft,
v die trouw blijft tot in eeuwigheid
a en niet loslaat het werk van zijn handen.

Gebed van toenadering, afgesloten met …
v .… dit bidden wij U in de naam van Jezus Christus, onze Heer.
a Amen.

Vervolg aanvangslied: Lied 42: 7

Hart, onrustig, vol van zorgen,
vleugellam geslagen ziel,
hoop op God en wees geborgen.
Hij verheft wie nederviel.
Eens verschijn ik voor den Heer,
vindt mijn ziel het danklied weer:
Hij, mijn God, Hij heeft mijn leven
altijd aan de dood ontheven.

(allen gaan zitten)

Inleiding op de zondag

Gebed om ontferming

Loflied: Lied 117a

Gij volken looft uw God en Heer
wilt Hem het loflied zingen.
Laat de fonteinen van zijn eer
in ieder hart ontspringen,
omdat Hij u verkoren heeft,
omdat Hij u genade geeft,
door Christus, halleluja.

Hoe groot is zijn barmhartigheid
voor allen allerwege,
zijn waarheid en zijn tederheid
als overvloed van regen.
Zijn liefde duurt in eeuwigheid,
en geeft om niet de zaligheid.
Zingt, zingt Hem, halleluja.

Moment met de kinderen

Inleiding op de Schriftlezingen

1ste Schriftlezing: Psalm 42

1 Voor de koorleider. Een kunstig lied van de Korachieten.

2 Zoals een hinde smacht
naar stromend water,
zo smacht mijn ziel
naar U, o God.

3 Mijn ziel dorst naar God,
naar de levende God,
wanneer mag ik nader komen
en voor God verschijnen?

4 Tranen zijn mijn brood,
bij dag en bij nacht,
want heel de dag hoor ik zeggen:
‘Waar is dan je God?’

5 Weemoed vervult mijn ziel
nu ik mij herinner hoe
ik meeliep in een dichte stoet
en optrok naar het huis van God –
een feestende menigte,
juichend en lovend.

6 Wat ben je bedroefd, mijn ziel,
en onrustig in mij.
Vestig je hoop op God,
eens zal ik Hem weer loven,
mijn God, die mij ziet en redt.

7 Mijn ziel is bedroefd,
daarom denk ik aan U,
hier in het land van de Jordaan,
bij de Hermon, op de top van de Misar.

8 De roep van vloed naar vloed,
de stem van uw waterstromen –
al uw golven slaan
zwaar over mij heen.

9 Overdag bewijst de HEER mij zijn liefde,
’s nachts klinkt een lied in mij op,
een gebed tot de God van mijn leven.

10 Tot God, mijn rots, wil ik zeggen:
‘Waarom vergeet U mij,
waarom ga ik gehuld in het zwart,
door de vijand geplaagd?’

11 Mij gaat door merg en been
de hoon van mijn belagers,
want ze zeggen heel de dag:
‘Waar is dan je God?’

12 Wat ben je bedroefd, mijn ziel,
en onrustig in mij.
Vestig je hoop op God,
eens zal ik Hem weer loven,
mijn God, die mij ziet en redt.

Tussenzang: Gezang 487: 1, 2 (LvdK)

De Heer heeft mij gezien en onverwacht
ben ik opnieuw geboren en getogen.
Hij heeft mijn licht ontstoken in de nacht,
gaf mij een levend hart en nieuwe ogen.
Zo komt Hij steeds met stille overmacht
en zo neemt Hij voor lief mijn onvermogen.

Hij doet met ons, Hij gaat ons in en uit.
Heeft in zijn handen onze naam geschreven.
De Heer wil ons bewonen als zijn huis,
plant als een boom in ons zijn eigen leven,
wil met ons spelen, neemt ons tot zijn bruid
en wat wij zijn, Hij heeft het ons gegeven.

2de Schriftlezing: Lukas 6: 1-11

1 Toen Jezus op sabbat eens door de korenvelden liep, begonnen zijn leerlingen aren te plukken. Ze wreven die stuk tussen hun handen en aten ervan. 2 Enkele farizeeën zeiden tegen hen: ‘Waarom doet u iets dat op sabbat niet mag?’ 3 Jezus antwoordde: ‘Hebt u dan niet gelezen wat David deed toen hij en zijn metgezellen honger hadden, 4 hoe hij het huis van God binnenging, de toonbroden nam, ervan at en ze uitdeelde aan zijn mannen, ook al mogen alleen de priesters van die broden eten?’ 5 En Hij voegde eraan toe: ‘De Mensenzoon is heer over de sabbat.’
6 Op een andere sabbat ging Hij naar de synagoge, waar Hij onderricht gaf. Daar was ook iemand met een misvormde rechterhand. 7 De schriftgeleerden en de farizeeën letten op Hem om te zien of Hij op sabbat iemand zou genezen, want dan zouden ze Hem op grond daarvan kunnen aanklagen. 8 Maar Hij wist wat ze van plan waren en zei tegen de man met de misvormde hand: ‘Sta op en kom eens naar voren.’ Dat deed de man. 9 Jezus zei tegen de farizeeën en schriftgeleerden: ‘Ik vraag u of men op sabbat goed mag doen of kwaad, of men een leven mag redden of verloren laten gaan.’ 10 Nadat Hij hen een voor een had aangekeken, zei Hij tegen de man: ‘Steek uw hand uit.’ Dat deed hij en zijn hand genas. 11 De schriftgeleerden en de farizeeën raakten buiten zinnen en begonnen onderling te overleggen wat ze met Jezus zouden doen.

Vervolg tussenzang: Gezang 487: 3

Gij geeft het uw beminden in de slaap,
Gij zaait uw naam in onze diepste dromen,
Gij hebt ons zelf ontvankelijk gemaakt –
zoals de regen neerdaalt in de bomen,
zoals de wind, wie weet waarheen hij gaat,
zo zult Gij uw beminden overkomen.

Preek

Muzikaal meditatief moment

Lied na de preek: Lied 816

Dat wij onszelf gewonnen geven
aan het bevrijdende bestaan,
aan wat ons uitdaagt om te leven.
Dat wij de stille roep verstaan.

Dat wij versteende zekerheden
verlaten om op weg te gaan.
Dat niet de greep van het verleden
ons achterhaalt en stil doet staan.

Omdat de huizen die wij bouwden
geen onderkomen kunnen zijn.
Omdat het bloedeloos vertrouwde
ons achterdochtig maakt en klein.

Dat wat wij hebben ons niet gijzelt,
dat wij van elke dwang bevrijd
naar onbekende plaatsen reizen.
Dat Gij ons onderkomen zijt.

Dankzegging en voorbeden, stil gebed en gezamenlijk Onze Vader

Collectemoment

(allen gaan staan)

Slotlied: Lied 834

Vernieuw Gij mij, o eeuwig Licht!
God, laat mij voor uw aangezicht,
geheel van U vervuld en rein,
naar lijf en ziel herboren zijn.

Schep, God, een nieuwe geest in mij,
een geest van licht, zo klaar als Gij;
dan doe ik vrolijk wat Gij vraagt
en ga de weg die U behaagt.

Wees Gij de zon van mijn bestaan,
dan kan ik veilig verder gaan,
tot ik U zie, o eeuwig Licht,
van aangezicht tot aangezicht.

Zegen

Orgelspel